Blog#27
Waarom je baas niet naar je luistert
Over patronen van toen en hoe die zich herhalen in het hier en nu. Tot we vastpakken wat we verloren waren.
‘Ik heb vooral last van spanning als ik bij mijn leidinggevende moet zijn’, begint ze. Terwijl ze vertelt houdt ze regelmatig haar vingers voor haar mond. Ze oogt wat jonger dan ze werkelijk is.
Haar leidinggevende is geen vervelende man en meestal ook niet te beroerd om naar haar te luisteren. Toch merkt ze onrust en voelt ze zich chaotisch als ze hem iets moet vragen of overdragen. Ze heeft het gevoel dat ze het in de ogen van haar leidinggevende niet goed doet. ‘Ik wil leren om meer structuur aan te brengen, zodat ik goed beslagen ten ijs kom.’
Ik luister hoe ze zorgvuldig haar woorden weegt en een goed analytisch verhaal vertelt. Niet iemand weinig structuur heeft, denk ik bij mezelf.
‘Voor wie moest jij ooit eerder in je leven zo goed beslagen ten ijs komen?’, vraag ik haar.
Het valt even stil. De vraag haalt haar uit haar analytische verhaal. Dan antwoordt ze zacht, terwijl ze haar ogen naar de grond gericht houdt: ‘Mijn vader. Als ik hem iets wilde vertellen, dan nam hij vaak het verhaal zelf over of corrigeerde me op onjuistheden. Met mijn emoties moest ik niet aankomen. Dat vond hij ingewikkeld en dan liep hij weg. Ik zorgde dat ik ergens veel vanaf wist voordat ik erover vertelde. Maar het bleef altijd spannend hoe hij zou reageren.’
Als we op ons werk steeds eenzelfde patroon tegenkomen, gaat het vaak over een oud patroon dat zich herhaalt in het hier en nu. Ik vraag haar om in een opstelling tegenover haar vader te gaan staan. De spanning is direct zichtbaar in haar lichaamstaal. Ze staat onvast op haar benen en oogt opeens heel jong.
‘Voel je de spanning in je lijf?’ vraag ik haar. Ze knikt langzaam, terwijl ze haar lippen strak naar binnen krult. ‘Herken je die spanning?’ Nogmaals knikt ze, terwijl een kleine glimlach ontsnapt aan haar gespannen blik. De parallel wordt voelbaar. Steeds ziet ze onbewust de ogen van haar vader voor zich, wanneer ze haar leidinggevende nodig heeft. Ze probeert de spanning te onderdrukken door zichzelf structuur aan te leren. Maar de angst van binnen blijft.
Angst is een herinnering aan later. Angst voor wat mogelijk komen gaat, omdat je het kent van vroeger.
Terwijl ze nog steeds tegenover haar denkbeeldige vader staat, laat ik haar een paar zinnen zeggen. ‘Papa, ik ben bang. Papa, ik heb gevoeld hoe bang jij was.’ Het blijft even stil, terwijl ze hem strak blijft aankijken. ‘Papa, ik ben je dochter.’ Die laatste zin komt met enige vertwijfeling en ik zie dat het haar diep raakt. Na een stilte zegt ze zacht: ‘Ik heb me niet zijn dochter gevoeld. Hij wilde eigenlijk geen kinderen. De beste vorm van contact met hem was via veel kennis.’ ‘Wat een klus om dan hier als dochter tegenover je vader te staan. Om weer te voelen dat je een dochter bent en onvoorwaardelijke liefde hebt gemist.’
Ik zet een liedje voor haar aan. Langzaam help ik haar om als dochter de handen open naar haar vader uit te strekken. Ze lijkt er niet op te vertrouwen dat er bij hem nog iets te halen valt voor haar. Ik zeg haar: ‘je mag uitreiken, of je nu iets terugkrijgt of niet.’ De permissie helpt haar, en doet ook zeer. Zelfs als er niets meer te halen valt, is de ervaring van het uitreiken helpend.
Het helpt om aan te nemen wat niet meer goed gaat komen.
Met grote snikken komt er eindelijk rust in haar lijf. Op haar knieën zit ze voor haar vader. Als ze weer overeind komt, kijk ik haar aan. In de rust en openheid van haar blik, lijkt ze 10 jaar volwassener te zijn geworden. Met de stevigheid die ze nu uitstraalt, durft ze ook weer aan te kloppen bij haar leidinggevende.